12 maart 2017

Vooruitblik: kerkdienst van 19 maart

Geschreven door Martijn Junte

Wat zou je doen als je opnieuw kon beginnen?

Wat je antwoordt op die vraag zegt veel over wie je bent. Wil je het opnieuw doen, dan erkent je dat leven leren is. Hoop je dat je met alles wat je deed een stukje wijzer werd. Vermoed je dat je alles weer zo zou doen als je deed, dan klinkt er in je antwoord aanvaarding door en realiteitszin. Zou het werkelijk zoveel aan de uitkomst veranderen, als je dingen anders gaat doen? Je moet het nu eenmaal met jezelf doen en in grote lijnen blijf je wie je bent.

Het is een wezenlijke vraag, waarop je eigenlijk geen verkeerd antwoord kunt geven. Het gaat meer om de vraag dan om het antwoord. De vraag schenkt ons inzicht in ons eigen gedrag. Zowel in het ja als in het nee komen we het nodige te weten: over onszelf, over de wereld, over wat blijft, over wat gaat. De vraag raakt de kern van ons bestaan.

De vraag stelt ons in staat een voorstelling te maken hoe de dingen konden zijn. Daarmee is het een vraag om mee te spelen. Wat zou je doen als je het over kon doen? is een spel van verhalen. We kunnen het leven niet over doen, maar met onze taal, met onze verhalen kunnen we een mogelijke wereld tot leven brengen. De taal stelt ons in staat in alle ernst een situatie te beschrijven waarvan we nooit zullen zeggen dat die de plaats in neemt van wat gebeurde of ooit nog zal gebeuren. Maar verhalen kunnen iets in gang zetten dat wel degelijk consequenties heeft.

De centrale boodschap van het christendom, dat Jezus niet dood is, maar leeft, is misschien wel het grootste voorbeeld. Dat is een verhaal bij uitstek. Nooit gebeurd en toch waar, omdat het consequenties heeft die nog altijd voortduren. Bij verhalen, al spreken we van fictie, is de gehele mens in het geding. Het verstand, het gevoel, ja verhalen beantwoorden zelfs aan ons verlangen iets te doen. Verhalen zijn daarom heilzaam, omdat ze ons in staat stellen iets te doen waar we niets kunnen doen.

Ik kwam tot dit paradoxale inzicht na lezing van De stenen goden van Jeanette Winterson. Vier verhalen, die steeds opnieuw hetzelfde verhaal vertellen: dat van mensen op weg om elders opnieuw te beginnen. Het titelverhaal speelt op Paaseiland (waar de beelden staan van de foto die bij dit artikel is geplaatst). Het vertelt hoe in de achttiende eeuw een matroos, Billy Crusoë, er op onfortuinlijke wijze alleen achter blijft. Hij is getuige van het kappen van de laatste palmboom op het eiland. Ooit was het dicht bebost en was er overvloed. Maar alles wat er leefde is opgegeten, uitgeroeid. Alles ging op in het oprichten van de stenen goden, tot de laatste boom viel. De hoofdpersoon observeert: ‘De eilandbomen en alles van dit goede eiland zijn opgeofferd aan een betekenis die nu betekenisloos is geworden. Om de Stenen Goden op te richten heeft men het eiland verwoest, en nu verwoest men de Stenen Goden zelf.’

Er valt van alles te zeggen over dit verhaal. In deze context valt op hoe de vernietiging van de begroeiing, de fysieke leefomgeving, wordt gekoppeld wordt aan het oprichten en neerhalen van de stenen goden, beide een symbool voor de afkalving op het geestelijk vlak. Je zou erin kunnen lezen, als we de tekst op onszelf betrekken, dat de consequenties van onze omgang met de aarde niet alleen tastbaar zijn en alledaags, maar ook raken aan ons huis in de wereld, dat niet alleen van steen is. Onze onverantwoorde omgang met het leven gaat gepaard aan het grote vergeten van verhalen en woorden die ons een plaats geven in de wereld.

De toenemende verruwing van de omgangsvormen en het ‘vergeten’ van de etiquette die bij publieke functies hoort, laat zien wat dat proces van afkalving inhoudt. We leven in een tijd waarin velen verlangen naar bezieling en inspiratie, maar niet in staat zijn er vorm en inhoud aan te geven. Het lijkt wel alsof mensen zich alleen nog kunnen uiten in hyperbolen, in weerstand en verzet, in uitzinnig gedrag bij vreugde en verdriet.

Deze mensen worden via allerlei bereikt en geactiveerd, maar wat hen wordt voorgezet, waartoe ze worden opgeroepen is van een bedroevend niveau. Het is debilisering. Kleutertaal. Spreken in 140 tekens is de norm, uit effectbejag of uit angst mensen te overvragen. Ik zeg u: niemand is hierbij gebaat. Het is treurig dat het grote technische bereik van de media gepaard gaat aan een onvermogen iets aan te reiken waarmee mensen hun verlangen naar bezieling en inspiratie gestalte kunnen geven.

We beschikken over een rijke traditie van beelden, gebruiken, en verhalen en het is armoe wat ons wordt voorgezet. Wij hebben een taal om uitdrukking te geven aan ons verlangen, maar we komen niet verder dan passief gekreun. Er is een directe lijn tussen de taal en het hart. Denk eens aan de bergrede. Daar spreekt Jezus tot het hart van de mensen en schetst in acht verbale streken een andere werkelijkheid. Hij reikt acht manieren om in de wereld te staan aan. Hij geeft acht uitleggingen voor van Gods opdracht aan de mens: op aarde leven en er een thuis vinden.

Zo’n prachtige tekst is geen recept, geen pasklare oplossing in 140 tekens. Het is een uitdaging. Deze woorden geven zich niet direct. Ze vragen om bezinning. Wie ze proeft, richt de blik naar binnen en legt zijn oor te luisteren bij de taal van het hart. Hij of zij boort zo een ader aan naar een andere wereld. Geen wereld van stenen goden, maar een wereld voor mensen van vlees en bloed.

Dat is een opdracht: de taal van onze traditie neerleggen voor mensen om er vorm mee te geven aan ons verlangen. Dat is geen gemakkelijke opdracht. Evenmin kunnen we verwachten gemakkelijk resultaat te behalen. Maar het biedt wel een uitweg uit cynisme, pessimisme, en zwartkijkerij. Meer kunnen we niet doen. Met minder mogen we geen genoegen nemen.

Lezingen: Genesis 1, 26-31 & Matteus 5, 1-12

Gerelateerd